45
De sirene van de politieauto sneed door de nacht. Hij leefde nog. Leefde nog ! Dominic had de woorden geschreeuwd toen Monique snikkend over zijn schouder naar Geromes roerloze lichaam op de grond keek. Zijn borst en het onderste deel van zijn hals waren één grote massa bloed, en het had Dominic moeite gekost om een hartslag te ontdekken. Dominic wist dat hij licht nodig had voor wat hij moest doen, dus hij rende naar de garage om de elektriciteit weer aan te zetten. Toen haalde hij een groot beddenlaken uit de linnenkast. Hij zocht naar de ingangswond: die zat rechts van Geromes borstbeen, er vlak naast. Een stukje naar links en de kogel zou dwars door zijn hart zijn gegaan.
Maar hij wist dat de botsplinters in zijn hart terechtgekomen konden zijn, of de hoofdslagader konden hebben beschadigd. En het bloedverlies was zo ernstig dat Gerome daar alleen al aan kon overlijden. Hij scheurde het laken in tweeën, maakte van het ene deel een prop om het bloed weg te deppen en wikkelde het andere zo strak mogelijk om Geromes borstkas als een geïmproviseerd tourniquet, waarna hij het onder zijn rechteroksel vastknoopte.
Op dat moment was de politieauto met de twee gendarmes gearriveerd. Het zou te lang duren om op een ambulance te wachten, dus droeg Dominic de ene gendarme op om in de politieauto met sirene voorop te ri jden terwijl de tweede gendarme in Dominics auto erachteraan reed. Gerome zouden ze op de achterbank leggen en Dominic bleef bij hem.
De tweede politieauto arriveerde toen ze Gerome in de auto hadden getild. Dominic stelde voor dat ze daar bleven en een ambulance en de forensische dienst belden voor Brossard. Dominic had nog een laken gepakt om het bloeden zoveel mogelijk te stelpen. Monique zou in de voorste auto meerijden, maar ze stond erop dicht bij Gerome te blijven. Ze zat voortdurend omgedraaid op haar stoel voorin en volgde met angstige ogen zijn bewegingen terwijl hij Gerome verzorgde. Het donkere bloed stak fel af tegen het wit van het laken dat oplichtte in het blauwe, flitsende licht van de politieauto voor hen. Het flitsende licht en de huilende sirene droegen nog extra bij aan de urgentie van alles. Ga niet dood… alsjeblieft, ga niet dood ! Dominic had Gerome half op zijn zij gedraaid om zijn luchtwegen vrij te houden en bleef voortdurend naar hem kijken, niet alleen om elke verandering in ademhaling en hartslag in de gaten te houden, maar ook omdat hij de doodsbange, smekende blik in Moniques ogen niet wilde zien. Dit kon toch niet waar zijn ? Al die jaren was ze bang geweest dat iets als dit zou gebeuren, hoewel haar angst vooral Yves had gegolden, vanwege zijn werk, en nu bleek het uiteindelijk Gerome te zijn. Zonder op te kijken kon Dominic haar gedachten bijna over zich heen voelen golven. En dit was allemaal te danken aan zijn obsessie om rechtvaardigheid te vinden voor Christian. Nee… nee ! Dat was ondenkbaar. Dit mocht hij niet laten gebeuren. Gerome mocht niet sterven ! Maar door het ernstige bloedverlies en de zwakheid van Geromes ademhaling en pols wist hij dat ze een hoop geluk nodig zouden hebben als ze hem het leven wilden redden. Het zou een wanhopige race tegen de tijd worden. ‘Hoe ver is het nog naar het ziekenhuis in Draguignan ?’ vroeg hij aan de gendarme achter het stuur.
‘Veertien, vijftien kilometer. Vijf, zes minuten, op z’n hoogst.’ Gerome was al die tijd niet bij kennis geweest, en Dominic begon nu te denken aan de vele, net zo onaanvaardbare andere mogelijkheden: coma, hersenbeschadiging, verlamming… een gevoel van absolute radeloosheid dat toenam naarmate de gruwelijke realiteit van zijn zoons bebloede, gekwetste lichaam dieper tot hem doordrong. Hij kneep zijn ogen stijf dicht, en plotseling zag hij Gerome voor zich als klein kind, spelend in zee, en hij die hem optilde als een golf hem dreigde te overspoelen… hem uit de gevarenzone tilde en hem dan op beide wangen kuste terwijl Gerome lachte en gilde van opwinding en zijn kleine, natte lichaampje trilde tegen het zijne. En hij wenste dat hij dat nu ook kon doen, dat hij hem met een enkele beweging uit de gevarenzone kon tillen. Maar toen hij zijn ogen opendeed, was hij weer terug in het gruwelijke heden en het blauwe, flitsende licht van de politieauto voor hen, en de tranen schoten in zijn ogen.
Monique zag zijn schokkende schouders en zei: ‘We zijn er zo.’ Toen haar eerste, allesoverheersende paniek wat was afgenomen, had ze gevraagd: ‘Blijft hij leven ?’ Dominic had haastig ‘ja’ geantwoord, zonder ook maar één seconde te beseffen dat hij misschien loog, want wat hij op dat moment wenste, was belangrijker dan wat hij geloofde.
Een paar minuten later, toen de deuren van het ziekenhuis in Draguignan openzwaaiden en twee ziekenbroeders de brancard met Gerome naar binnen reden, ging Dominics zaktelefoon piepen. Hij antwoordde niet. Zijn andere leven, als politieman, kon wel even wachten. Het ging nu alleen om Gerome.
Pierre Lepoille bekeek de foto die Contarge van Le Figaro hem had gestuurd op zijn computermonitor. Hij had Contarge gevraagd de foto te scannen en hem via zijn modem naar Interpols 400-computer te sturen, zodat hij hem kon oproepen. Een paar aanslagen op zijn toetsenbord en de foto was vier keer zo groot en er was ingezoomd op het nummerbord. Zoals Contarge al had gezegd, was alles goed zichtbaar, behalve de laatste twee cijfers. Hij dacht maar heel even na voordat hij besloot tot een landelijk opsporingsbevel. Hij belde het nummer door naar de ncb, Division II, die het doorgaf aan Interpol National, waarna het binnen een paar minuten naar alle regionale bureaus en surveillanceauto’s in heel Frankrijk was doorgezonden. Toen draaide hij Dominics nummer. Hij wilde hem het goede nieuws vertellen, dat alles al in beweging was gezet en de jacht op Duclos serieus was geopend. Maar Fornier nam niet op. Lepoille hing op en bleef even in gedachten naar zijn monitor staren. Die laatste twee cijfers zaten hem dwars. Een paar jaar geleden had Division IV een indrukwekkend beeldherkennings programma op zijn computer geïnstalleerd, dat vooral werd gebruikt om vals geld te herkennen of bij kunstdiefstal en handschriftvervalsing. Hij vroeg zich af of hij die laatste twee cijfers kon ontcijferen als hij de foto door het programma haalde. Een 1 of een 4, een 3 of een 8 ? Het enige wat Lepoille kon onderscheiden, waren vage schaduwen. Hij vergrootte de foto tot zestien keer en begon het patroon van puntjes te bestuderen. Daarna toetste hij zijn suggesties in de computer en vroeg voor elke suggestie een herkenningspercentage. Na zeven minuten had hij een percentage van 83 procent voor een 4 van het ene cijfer en 74 procent voor een 8 van het andere, terwijl de overige keuzen minder dan 10 procent scoorden. Bingo ! Grijp de schoft ! Lepoille slaakte een kreet van opwinding en klapte in zijn handen, wat ervoor zorgde dat een paar mensen in de computerkamer omkeken.
Lepoille gaf het laatste nieuws door aan de ncb en draaide Dominics nummer nog een keer.
Duclos zat in zijn auto op het parkeerterrein van een servicestation bij Brignoles-Cambarette.
Toen hij op nauwelijks twee kilometer afstand van Forniers boerderij de oprit naar de N7 op was gescheurd, had hij snel moeten besluiten wat hij nu moest doen. Hij wilde niet rechtstreeks naar het vliegveld rijden, want hij had nog bijna een uur tijd over en bovendien, als Fornier hem volgde, was hem rechtstreeks naar het vliegveld leiden wel het laatste wat hij wilde ! Maar waar moest hij dan naartoe ? Hij had in zijn achteruitkijkspiegel geen lichten gezien, maar wat als het even had geduurd voordat het besef tot Fornier was doorgedrongen en hij alsnog had besloten de achtervolging in te zetten ? Hij had besloten naar het westen te rijden, verder Frankrijk in. Naar het oosten, richting Nice en de Italiaanse grens, lag te veel voor de hand als iemand hem volgde. Na vijf kilometer waren er een paar koplampen in zijn achteruitkijkspiegel opgedoemd die hem bezorgd hadden gemaakt, en hij had de afslag naar de E80 genomen. Ze waren hem niet achternagekomen. Hij bleef nog een paar kilometer in westelijke richting rijden terwijl hij nadacht over wat hij moest doen. Hij wilde niet te ver van het vliegveld af raken, maar hij wilde ook niet op de vluchtstrook stoppen: te open, te duidelijk zichtbaar voor passerende politieauto’s. Hij had ook een rotonde nodig, om straks terug te kunnen rijden zoals hij gekomen was.
Het was op dat moment dat hij had besloten om op het parkeerterrein van het grote servicestation bij Brignoles-Cambarette te gaan staan. Het zou hem nog geen tien minuten kosten en hij zou dan op vijftien, zestien minuten van het vliegveld zitten. Duclos keek op zijn horloge: zeven voor halftien. Van het halfuur dat hij hier zou wachten, waren zestien minuten verstreken. Het leek wel een eeuwigheid. Hij was helemaal achter in het parkeerterrein gaan staan, waar maar weinig mensen passeerden die hem zouden kunnen herkennen. Er waren tot nu toe maar twee auto’s het parkeerterrein opgereden en hij was snel uit het zicht gedoken.
Veertig meter verderop, bij het feitelijke servicecomplex van winkels en restaurants, was het een stuk drukker. Hij had de Peugeot er met de neus naartoe geparkeerd, zodat hij onmiddellijk gewaarschuwd zou zijn als er iets verdachts gebeurde of auto’s naderden. Zijn zenuwen waren even gaan tintelen toen er een politieauto aan kwam rijden, maar die was vrijwel zonder vaart te minderen doorgereden.
Terwijl hij naar al die mensen en activiteiten zat te kijken, werd hij zich meer bewust van het feit dat hij een vluchteling, een uitgestotene was geworden. Vaders en moeders met kinderen, jonge stellen, oudere echtparen, tieners, mensen uit het noorden die hier met vakantie waren, in het restaurant aten, souvenirs en cadeautjes kochten, een broodje aten of nog wat boodschappen deden. Een weerspiegeling, een microkosmos van het leven in
Frankrijk… en hij stond daarbuiten, zat daar helemaal alleen in het donker in een stil hoekje van het parkeerterrein. Hij stond buiten dat gelukkige kringetje dat ze vormden… net zoals hij al die jaren buiten het gelukkige kringetje van Betina en Joël had gestaan. Ze konden de pest krijgen ! Betina. Joel. Corbeix. Fornier… vooral Fornier ! ‘Val dood, jullie allemaal !’ riep Duclos, ervan overtuigd dat zijn stem niet verder dan een meter of tien reikte en niemand hem zou horen.
Misschien was dat wel de reden dat Fornier hem niet achterna was gekomen. Brossard had daar in hinderlaag gelegen, had de vrouw en de zoon al om zeep geholpen en Fornier een keurig rond gaatje in zijn hoofd geschoten zodra hij zich had laten zien. De gedachte bracht een dun glimlachje op Duclos’ lippen. Het eerste van die dag.
Rrrrr-vroemmm… bang… bang ! Duclos schrok op, zijn hart sprong in zijn keel en zijn blik schoot in de richting van het geluid. Vijf auto’s naar rechts, een oude, gedeukte Opel, met een kapotte uitlaat, zo te horen. Duclos’ zenuwen ontspanden zich weer toen hij de auto zag wegrijden, maar hij schrok ervan dat hij hem niet aan had zien komen. Misschien waren ze vanaf de benzinepompen aan de zijkant van het complex gekomen en achterom gereden. Maar hij zou beter op moeten letten. Voor hetzelfde geld had hij opgekeken en had er een gendarme naast zijn auto gestaan.
Maar hoewel hij de resterende tijd goed om zich heen bleef kijken, had het incident hem van streek gemaakt. De gebeurtenissen van die dag hadden zijn zenuwen al langzaam tot het uiterste gespannen en het leek wel of het incident met de Opel het nog had verergerd.
Elk geluid – het geritsel van bladeren, het dichtslaan van een autoportier meters verderop, voetstappen in het grind in de verte, stemmen bij de hoofdingang van het servicecomplex – sneed dwars door hem heen en deed zijn zenuwen trillen als pianosnaren. Zijn handen trilden en zweetten. Hij legde ze op het stuur om ze rustig te krijgen, maar merkte toen dat de rest van zijn lichaam even erg trilde.
Duclos sloot langzaam zijn ogen. De geluiden voor hem, de mensen die er rondliepen, het komen en gaan van auto’s… alles leek hem nu in te sluiten. Er zat een hoge piep in zijn oren, en een doffe pijn in zijn achterhoofd. Zelfs toen hij zijn ogen weer opendeed, bleef hij zijn eigen bonkende hartslag horen. Plotseling kreeg hij weer het gevoel dat hij had gehad toen hij eerder in dit servicecomplex was geweest; dat iemand hem zou zien, in het duister van het parkeerterrein zou opmerken en naar hem toe zou komen lopen, wijzend, en dan ineens gevolgd door een hele massa mensen, allemaal wijzend en roepend: Duclos ! Duclos !
Zijn gezicht zou al minstens twee keer in de nieuwsuitzendingen te zien zijn geweest. Hij schudde zijn hoofd, probeerde deze wurgende angst van zich af te zetten. Het enige wat hem hielp was op hen neerkijken, zich vastklampen aan de hogere moraal die hem al vele jaren geleden van de massa had onderscheiden. Kijk toch ! Het onbetekenende gespuis. Hij had zoveel voor ze gedaan, voor Frankrijk gedaan. En nu keerden ze hem allemaal de rug toe. Wat hem betrof mochten ze allemaal wegrotten. Misschien was hij wel beter af in Zuid-Amerika. Maar binnen een paar minuten was het trillen weer terug, het doffe bonzen in zijn hoofd dat zei: ga, ga… ga weg ! Zo ver mogelijk weg van het gespuis. Want misschien zijn ze niet wat ze lijken, pakken ze je in je kraag en verijdelen ze je laatste ontsnappingspoging.
Haastig startte hij de Peugeot en reed weg, vier minuten eerder dan gepland. Hij zag de mensen kleiner worden in zijn achteruitkijkspiegel, slaakte een lange, diepe zucht, dwong zichzelf tot kalmte en slikte een paar keer om de vlinders en misselijkheid uit zijn maag te verdrijven. Op de invoegstrook van de snelweg voerde hij zijn snelheid op en hij sloeg geen acht op de politiewagen die hij eerder had gezien en die nu op de vluchtstrook stond, want hij had al zijn aandacht gericht op het voorbijrijdende verkeer.
Een van de gendarmes zag de blauwe Peugeot op het laatste moment en tegen de tijd dat de meldkamer het kentekennummer had bevestigd, was de Peugeot uit het zicht verdwenen. De meldkamer zou de andere wagens inlichten.
‘Wat ? Hier… vlak bij Vidauban ?’
Dominic klonk verbijsterd, alsof hij het niet kon geloven. De tweede keer dat zijn mobiele telefoon overging, had hij geantwoord en had Lepoille hem verteld dat ze Duclos’ kentekennummer hadden: de truc met de krantenfoto had gewerkt en een landelijke zoekactie was al in volle gang. Geweldig. Goed nieuws. Goed gedaan.
Maar toen twintig minuten later dit tweede telefoontje van Lepoille kwam met de mededeling dat de auto bijna voor de deur van zijn huis was gesignaleerd, riep hij: ‘Waarom ? Wat heeft hij hier in godsnaam te zoeken ?’
‘Geen idee. De melding die we hebben, de enige tot nu toe, kwam uit de buurt van Brignoles.’ ‘Welke kant reed hij op ?’
‘Naar het westen… Jouw kant op. Hij zit op de E80 en moet over een minuut of acht, negen de kruising bij Le Lec passeren, vlak bij jou.’
Misschien een afspraak met Brossard, om hem te betalen, dat was de enige verklaring die Dominic kon bedenken. En toen schoot opeens dat beeld tevoorschijn uit zijn onderbewustzijn: een blauwe Peugeot die langs de kant van de weg stond, dat gezicht in de verte dat even oplichtte in het licht van zijn koplampen: Duclos ! Duclos had staan wachten langs de weg naar zijn huis, terwijl Brossard binnen was ! Het vluchtige beeld was op dat moment zo misplaatst geweest, dat hij er geen aandacht aan had geschonken. Het was wel de laatste plek waar hij Duclos had verwacht. Maar waarom reed Duclos naar hem toe en niet van hem weg ?
‘Dat is de reden dat ik nu bel,’ zei Lepoille. ‘Jij bent de dichtstbijzijnde auto ten noorden van de kruising.’ Met een schok drong het tot Dominic door wat ze van hem wilden: meedoen aan de jacht, helpen Duclos in zijn kladden te grijpen ! Op elk ander moment was hij nu al op weg naar zijn auto geweest, maar niet nu. Niet terwijl in de kamer naast hem het leven van zijn zoon aan een zijden draadje hing. ‘Maar ik heb de patrouillewagen bij de boerderij in Vidauban laten staan. En nu ?’
‘Ik weet het niet. Van de dichtstbijzijnde auto’s, afgezien van de jouwe, rijdt er een in zuidelijke richting net voorbij Puget-Valle – die is inmiddels omgedraaid – en een tweede op zeven kilometer ten oosten van de kruising bij Le Luc. Er is hun verteld dat ze moeten blijven waar ze zijn. De volgende afslag is bijna achttien kilometer verderop; die zijn nooit op tijd terug op de kruising.’ Een van hen kon de auto zijn die eerder naar Vidauban was gestuurd, bedacht Dominic zich. Maar Lepoille wist nog niets over het drama dat zich in de boerderij had voltrokken. In hun eerste gesprek had Dominic gezegd waar hij was, maar niet waarom: te persoonlijk, het zou de conversatie sentimenteel hebben gemaakt. Dominic had naast Monique op een bank op de gang bij de eerstehulp gezeten, maar na de eerste paar woorden was hij opgestaan en verder de gang in gelopen. Ze had al genoeg aan haar hoofd om haar te vermoeien met de logistieke problemen van de politie. ‘Maar die auto bij Puget-Valle, kan die niet op tijd bij de kruising zijn ?’
‘Nee, ze zullen een kilometer of vijf, zes tekortkomen. Jij zult er ook niet op tijd zijn, maar jij kunt vanaf daar gemakkelijk op de N7 komen. Dat snijdt Duclos de N7 in oostelijke richting en in noordelijke via Grasse af. Met de snelweg en het zuiden al gedekt, hebben we hem in de tang !’
Een onmogelijke keuze. Monique en Gerome nu alleen laten, of de man die verantwoordelijk was voor deze gruwelijkheden laten ontsnappen ? De gedachte aan Duclos zo dichtbij bracht een adrenalinestroom op gang die een combinatie van woede en opwinding veroorzaakte. De gedachte om Duclos persoonlijk op te jagen, leek op de een of andere manier gepast. Rechtvaardig. Maar hij kon toch niet… nee, het kon gewoon niet. ‘Is er geen andere auto die je kunt sturen ?’ Dominics stem klonk bijna smekend, radeloos.
‘Nee, ik vrees van niet. We hebben alle andere opties al gecheckt.’
Dominic had zich half omgedraaid en keek achterom toen hij voelde dat Monique naar hem zat te kijken. Het verdriet en de pijn die diepe lijnen in haar gezicht trokken namen de beslissing voor hem. Een diepe zucht. ‘Het spijt me. Het gaat gewoon niet.’ Dominic gaf hem een korte samenvatting van de gebeurtenissen op de boerderij. ‘Gerome ligt nog steeds op de intensive care en we kunnen elk moment nieuws over hem krijgen. Ik kan nu gewoon niet weg.’
‘Het spijt me, Dominic. Als ik dat had geweten, zou ik het je niet gevraagd hebben.’
‘Het geeft niet, hoe kon je dat nu weten ? Hoor eens, laat me weten als…’
‘Als je niet gaat, ontsnapt hij dan ?’ Het was Monique die hem onderbrak.
‘Sorry, ik…’ Dominic was even in verwarring, wist niet tegen wie hij het eerst moest praten. Toen: ‘Pierre, ik bel je zo terug.’ Moniques gezicht stond gespannen. Het had weinig zin om haar met een leugen af te schepen; de N7 was een van Duclos’ belangrijkste ontsnappingsopties. Dominic haalde zijn schouders op. ‘Ja, ik denk het. Misschien.’
‘En dit is dezelfde man die verantwoordelijk was voor de dood van Christian en nu misschien die van Gerome ?’ ‘Ja.’ Zijn stem klonk vlak. Eén woord dat het verdriet van een heel leven samenvatte.
Ze klemde haar kaken op elkaar, boog even haar hoofd en keek toen op naar Dominic. ‘Dan vind ik dat je moet gaan. Ik blijf hier voor Gerome en de artsen doen hun uiterste best. Je kunt hier niets voor hem doen.’
Dominic schudde zijn hoofd. ‘Nee… nee. Ik kan jou en Gerome op een moment als dit onmogelijk alleen laten. Ik zou je nooit meer recht in de ogen kunnen kijken, of mezelf. Ik kan niet gaan.’
Monique keek hem strak en doordringend aan. ‘Als Gerome sterft, denk je dat ik daar dan gemakkelijker mee kan leven als ik weet dat je de man die daar verantwoordelijk voor is hebt laten ontsnappen ?’
De woorden troffen Dominic als messteken. Als ze hem wilde straffen voor wat er gebeurd was, dan gebeurde dat nu, met deze woorden. Maar toen hij haar in de ogen keek, zag hij hoe vastbesloten ze was. Achter die kritische blik zag hij dat ze wilde dat hij ging. Tegenstribbelen leek zinloos. Haar ogen vertelden hem wat hij er al eerder in had gelezen: pak hem, grijp hem. Laat hem niet ontkomen !
Dominic stribbelde nog wat tegen, maar Monique was onwrikbaar, schreeuwde zelfs tegen hem dat hij moest gaan en geen tijd verloren moest laten gaan. Hij haalde nog een laatste keer verslagen zijn schouders op en nadat hij Monique had laten beloven dat ze hem onmiddellijk zou bellen als er nieuws was over Gerome, liep hij haastig weg en toetste al lopend het nummer van Lepoille in.
Monique kneep haar ogen dicht en er rolde een traan over haar wang. Gerome op het randje van de dood, en het had geklonken of ze Dominic daar voor een deel de schuld van gaf. Maar ze wist dat als ze die houding niet had ingenomen, hij niet zou zijn gegaan. Zij kon wel leven zonder dat er recht werd gedaan, had dat al zo lang gedaan, maar Dominic ? Ondanks zijn protesten had ze gezien dat hij ook heel graag achter Duclos aan wilde om het recht te voltrekken. Ze had het gezien aan zijn besluiteloosheid toen hij stond te bellen, aan de opgejaagde, getergde blik in zijn ogen toen hij hoorde dat Duclos zo dichtbij was, de smeekbede in zijn stem: ‘Is er geen andere auto die je kunt sturen ?’ Ze wist gewoon dat totdat hij Duclos had gepakt, het verleden nooit helemaal te rusten kon worden gelegd.
Monique keek in gedachten naar de dichte deuren van de eerstehulp. Een ijskoude, desperate kilte kroop langs haar rug omhoog. Opnieuw zou ze hier alleen voor het leven van haar zoon zitten bidden. Maar deze keer was dat tenminste haar keus geweest.
De eerste opwinding, het vooruitzicht op een klopjacht op Duclos, ervoer Dominic al toen hij zijn auto had gestart en wegreed bij het ziekenhuis. Daarna nam het gevoel toe toen hij zijn gesprek met Lepoille voortzette via zijn mobiele telefoon en de politieradio aanzette om zich te melden en contact te houden met de twee andere wagens: de BRN-946 ten oosten van de kruising bij Le Luc en de TLN-493 die uit het noorden vanaf Puget-Valle naderde. Lepoille had al bevestigd dat de eerste auto in positie was, dus vroeg Dominic wat de huidige positie van de TLN-493 was.
Een schorre stem kwam door het statische gemis: ‘We rijden ongeveer ter hoogte van Pignan en moeten over een minuut of zeven bij de kruising zijn.’
Dominic keek op de kaart die hij had uitgespreid op de passagiersstoel. Hij pakte zijn mobiele telefoon weer. ‘Wanneer verwacht je Duclos op de kruising ?’ ‘Over vier a vijf minuten.’
Toen weer in de radio: ‘Ik verwacht dat hij jullie over vier of vijf kilometer voorbijkomt aan jullie kant van de kruising, als hij tenminste jullie kant op komt. Hou je ogen dan goed open.’ Dominic zette de radio in de stand-by, maar hield Lepoille aan de lijn op zijn zaktelefoon. Hij keek op de snelheidsmeter: 152 kilometer per uur. De weg zat vol bochten, waardoor het moeilijk was harder te rijden. ‘Ik moet over een minuut of vijf bij de N7 zijn.’ En Duclos was nog acht of negen minuten van dat punt verwijderd, schatte hij in, elf kilometer voor de kruising. Hij zou tijd genoeg moeten hebben om Duclos te onderscheppen. ‘Ik bel je terug als ik daar aankom.’
Dominic keek weer op de kaart, stelde zich hun driehoeksformatie voor als oplichtende puntjes die elkaar naderden. Ze hadden hem ! Er was geen ontsnappen mogelijk. Het was na al die jaren bijna onwerkelijk dat hij nu eindelijk zo dichtbij was. En er was nu niets twijfelachtigs of onzekers meer aan de zaak, want ze hadden Betina als getuige ! Ze konden de sleutel van Duclos’ cel weggooien.
Zo dichtbij. Hij voelde zijn eerdere roes van opwinding toenemen toen de bomen en heggen voorbijflitsten in de lichtbundels van zijn koplampen… schaduwen die zijn voortgang markeerden. Grafstenen voor Duclos. Hij kwam weer bij een recht stuk en voerde zijn snelheid op tot 160.>De hectische drukte van de afgelopen weken had hem afgemat en een voortdurend opgejaagd gevoel gegeven. Maar nu maakte de adrenaline in zijn bloed hem weer scherp en hij voelde hoe die al zijn zenuwuiteinden beroerde terwijl hij zich voorthaastte en de kilometers voorbijvlogen… zeven… zes… Dominic zette de radio weer aan. Hij riep de BRN-946 op, vermoedend dat zij Duclos waarschijnlijk het eerst zouden zien. ‘Hij zou jullie over een minuut of twee, drie voorbij moeten komen als hij rechtdoor rijdt. Als dat gebeurt, zet dan onmiddellijk de achtervolging in en dan waarschuwen we de andere auto’s. Hou de lijnen open.’ Hij gaf de andere auto dezelfde boodschap, maar dan met een timing van vier minuten. Nog geen minuut later, toen de kruising met de N7 voor hem opdoemde, belde hij Lepoille terug en bracht hem op de hoogte. ‘Ongeveer twee minuten vanaf nu op de snelweg, drie als hij afslaat naar het zuiden.’ Dominic draaide de N7 op en reed richting snelweg. De driehoek werd steeds kleiner. ‘En misschien vier minuten voordat hij mij passeert, als hij deze kant op komt.’ Dominic trommelde met zijn vingers op het stuur, vol verlangen uitziend naar het moment dat Duclos de auto op de snelweg zou passeren, en hij keek naar de radio terwijl hij in gedachten aftelde: vijftig seconden, veertig, dertig… Bij tien vroeg hij: ‘Zie je al iets ?’ ‘Nee.’
Stilte. Veertig, vijftig… een minuut te laat ! Duclos moest naar het noorden zijn afgeslagen, of hij kwam hem juist vanuit het noorden tegemoet ! ‘TLN-493, hij kan jullie kant op komen. Als
dat zo is, kan hij jullie elk moment passeren.’
‘Oké.’
Maar zijn radio bleef obstinaat zwijgen terwijl de seconden verstreken: één minuut te laat als hij naar het zuiden was afgeslagen, twee als hij naar het noorden reed. De kans dat Duclos zijn kant op kwam nam toe, en Dominic minderde vaart, keek aandachtig naar elke auto die hem tegemoetkwam: merk, kleur en tenslotte kentekennummer onder de lichtbundels van de tegemoetkomende koplampen. De radio zweeg nog steeds.
Duclos móest zijn kant op komen, want hij had beide andere punten allang gepasseerd moeten hebben. Dominic stopte bij de eerste de beste landweg op een recht gedeelte van de weg, reed daar achteruit in zodat hij haaks op het aankomende verkeer stond en onmiddellijk tevoorschijn kon schieten. Dominics zenuwen spanden zich. Het kon nu elk moment gebeuren. Hij staarde aandachtig naar elke passerende auto, keek twee of drie auto’s verder en probeerde in de verte al een model of kleur te herkennen, maar die vormen vervaagden en de lichtbundels van de koplampen deden zijn ogen tranen. Kom op… kom op !
Hij wist dat als hij Duclos nu zag, er geen sprake meer zou zijn van een subtiele aanpak, hij zou zijn auto recht in de zijkant van de zijne boren en hem met getrokken wapen naar buiten sleuren. Maar toen elke auto die er in de verte hoopvol uitzag niet van Duclos bleek te zijn toen hij dichterbij was gekomen, namen zijn paniek en gevoel van verslagenheid weer toe. Duclos’ arrogante gezicht leek steeds vaker op te doemen tussen elk paar koplampen dat hem tegemoetkwam… hij was hem te slim af geweest… hij was hem weer te slim af geweest !
Dominic checkte de twee andere auto’s nog een keer: niets. Toen keek hij op zijn horloge: drie minuten voor tien. Duclos zou zich niet laten zien ! Dominic werd woedend. Hij sloeg met zijn vuist op het stuur. Waar was hij ? Verdomme, waar was hij ? Hij staarde wezenloos naar de kaart. Ze hadden Duclos in de tang, en hij was in het niets opgegaan !
Er bevond zich in de driehoek nauwelijks iets wat voor Duclos de moeite waard was om ernaartoe te rijden: Le Luc en een paar kleine plaatsjes zoals Le Cannet, en een paar landwegen die naar boerderijen leidden. Tenzij Duclos rechtsomkeert had gemaakt op de N7, zodat hij…
Dominic verstijfde. Het gele rechthoekje naast de driehoek sprong hem plotseling tegemoet. Een vliegveld !
De TB20 Trinidad bleef op negenduizend voet toen hij over de laatste uitlopers van de Franse Alpen vloog. Er hing een dunne laag bewolking, een spookachtige mist die hun tegemoet vloog en tegen de voorruit bleef zitten. Na een minuut waren ze erdoorheen en lagen de lichtjes van de Cöte d’Azur in de verte. De piloot daalde naar zesduizend voet en bleef op die hoogte.
Zijn passagier had al die tijd nauwelijks iets gezegd en zijn aanwezigheid begon hem steeds meer op zijn zenuwen te werken. Een brede, gedrongen man die Hector heette, wiens Zwitsers- Frans een Italiaans of Spaans accent had, en die een dik leren jack droeg dat hem nog breder maakte. Het enige goede nieuws was dat Hector in Portugal zou blijven als hij zijn vrachtje had afgezet. Dan kon hij tenminste alleen naar huis vliegen. Zesduizend voet, vijfduizend zeshonderd, vijfduizend tweehonderd… Hij daalde in fasen terwijl hij de lichtjes van de kustlijn volgde, en toen hij de lichtjes van Toulon voor zich zag, stuurde hij scherp naar rechts voor de laatste landing.
Duisternis. Het enige wat ze konden zien, waren de contouren van drie grijze hangars aan de rand van het vliegveld en nog twee rechts van hen, bij een klein kantoorgebouwtje. Negen vliegtuigen in totaal: drie rechts van hen, vier verspreid tussen hen en de hangars in de verte en drie op het vlakke stuk achter de grote start- en landingsbaan. Maar er was nergens licht en nergens bewoog iets.
Dominic was om twee minuten over tien het vliegveld op gereden, een minuut na de auto uit Le Luc met de twee gendarmes. De chauffeur, een brigadier die Pierre Giverny heette, vertelde hem dat alles nog hetzelfde was als toen zij waren aangekomen. ‘Totale duisternis. Geen enkel teken van activiteit.’ Wat Giverny niet had gezien toen hij zijn auto stilzette, was dat een van de drie vliegtuigen achter de startbaan daar langzaam naartoe taxiede en zich in positie bewoog om op te stijgen. Het was gestopt en doodstil blijven staan toen ze de lichten van zijn auto zagen. Duclos’ auto stond uit het zicht, verstopt achter een van de achterste hangars.
Dominic had zijn auto naast die van de gendarmes geparkeerd: twee paar koplampen met groot licht dat zich vol verwachting in het duister boorde, hoewel het effect al halverwege de startbaan verloren ging. Daarachter zagen ze alleen maar vage, grijze schaduwen.
‘Misschien had ik het mis,’ zei Dominic. Hij keek in gedachten naar de vliegtuigen en hangars in de verte. In de donkere cockpit van de Trinidad zei Hector: ‘Geef ze nog een minuutje en dan gaan ze wel weg.’
De piloot knikte met een gepijnigd glimlachje. Hector had plotseling zijn stem teruggevonden: politie en nachtelijke ontsnappingen. Hij was blijkbaar op vertrouwd terrein. Duclos hield bewust zijn adem in toen hij naar de gestalten in de verte keek, de donkere silhouetten in het licht van de koplampen. Zijn zenuwen waren tot het uiterste gespannen. Hij wist zeker dat een van die auto’s van Fornier was ! Hij zag de drie figuren bij elkaar staan en hun kant op kijken. Een rilling kroop langs zijn ruggengraat omhoog en opeens begon hij over zijn hele lichaam te trillen. Toen, even later, draaiden ze zich om en leken ze terug te lopen naar hun auto’s. ‘Kijk !’ fluisterde Hector bijna ademloos. Duclos had gedacht dat Hector misschien de navigator was, totdat hij achterin ging zitten toen Duclos was ingestapt. Hectors aanwezigheid gaf hem een onbehaaglijk gevoel. Een extra brok spanning die hij na de enerverende gebeurtenissen van die dag kon missen als kiespijn. Duclos’ maag draaide en zijn zenuwen konden niet veel meer hebben.
Dominic stapte weer in zijn auto en startte de motor. Hij reed vooruit, begon te keren… en stopte toen. Bedachtzaam keek hij naar de startbaan vijftig meter verderop, naar de duisternis met de hangars en de vliegtuigen die zich daarachter uitstrekte. ‘Wat doet hij ?’ vroeg Duclos met opeengeklemde kaken. Een ijzige stilte zonder antwoorden daalde neer in de donkere cockpit. Er werd alleen maar zacht ademgehaald en gewacht. En toen: ‘O, god… Jezus !’ De koplampen draaiden weer naar voren en kwamen hun kant op.
‘Gaan… gaan !’ riep Hector. ‘Schiet op !’ Hij haalde een pistool tevoorschijn en zwaaide ermee, hoewel de piloot niet precies wist of dat was om hem te bedreigen of om op de naderende auto te schieten.
De piloot startte de motoren, het vliegtuig kwam met een schok in beweging en maakte een korte draai zodat ze evenwijdig aan de startbaan reden. Toen gaf hij gas en reden ze steeds sneller vooruit.
De auto had de vijftig meter bijna afgelegd en naderde het begin van de startbaan.
Het vliegtuig schudde en trilde naarmate hun snelheid toenam. De piloot wist dat als de auto eenmaal halverwege de startbaan was, het te laat zou zijn en hun weg om op te stijgen geblokkeerd zou worden. Hij beet op zijn lip. Het zou erom hangen. 80, 90… Hij zag de snelheidsmeter snel opklimmen tot meer dan 100 kilometer per uur. Maar hij zag ook dat de auto zich al bijna op een kwart van de startbaan bevond.
‘Halen we het ?’ vroeg Duclos. Hij beefde, hoewel hij niet wist of dat was uit angst voor een botsing, of dat hij niet zou kunnen ontsnappen. ‘Ik weet het niet.’
Toen het licht van de koplampen van de auto hen bereikte, zette de piloot zijn eigen lichten aan. Om hun eigen aanwezigheid te onderstrepen en om hopelijk de auto te intimideren en weg te jagen. De auto leek heel even te aarzelen en ging toen weer harder rijden. De tweede auto was hem achternagereden en had nu het begin van de startbaan bereikt.
‘Maak je geen zorgen,’ zei Hector. ‘Zo gauw hij ziet dat we het menen en niet zullen stoppen, gaat hij wel weg.’ Maar er was een lichte aarzeling in zijn stem te horen, dus zelfs Hector was niet meer zo zeker van zijn zaak.
Toen Dominic de lichten van het vliegtuig aan had zien springen, had hij impulsief even geremd omdat het er nu ineens indrukwekkender en dreigender uitzag, maar toen had hij zich weer schrap gezet.
Hij was eigenlijk alleen maar van plan geweest om de hangars en vliegtuigen aan het eind van het vliegveld te bekijken, dus toen zich uit het groepje vliegtuigen plotseling een toestel losmaakte, verbaasde hem dat. Een verbazing die snel overging in paniek toen hij zag dat het draaide en de startbaan op reed. Een ontsnappingspoging ging doen ! Op dat moment wist hij zeker dat Duclos erin zat.
Als hij dichtbij genoeg kon komen om hun doorgang te blokkeren, zouden ze gedwongen zijn het opstijgen af te gelasten. Maar hij kon zien dat ze niet van plan leken vaart te minderen. Zijn eigen snelheid lag al boven de 90 kilometer per uur en die van het vliegtuig waarschijnlijk op 170,180… en die nam nog steeds toe. De eerste tekenen van angst kondigden zich aan. Als ze met deze snelheden tegen elkaar botsten, zou er weinig kans zijn dat hij het overleefde. Hij hoorde Moniques woorden weer: ‘… denk je dat ik gemakkelijker met Geromes dood kan leven als ik weet dat je de man die daar verantwoordelijk voor is hebt laten ontsnappen ?’ Maar het was niet alleen Monique, ook die andere gezichten die al zo lang in zijn geheugen stonden gegrift en nu in de lichten van het vliegtuig zichtbaar werden: Christian, Machanaud, alsof ook zij op de een of andere manier op hem rekenden. Nee… ! Nee ! Hij had te lang achter Duclos aan gezeten, te veel levens waren door die schoft beïnvloed om hem nu te laten ontkomen. Hij bewoog zijn voet op het gaspedaal naar beneden en schoot vooruit… ‘Hij is gek !’ riep Hector toen de autolichten op hen af kwamen schieten.
Duclos zei niets, was daar te bang voor, en het paniekgevoel waar hij de hele dag al aan ten prooi was geweest, bereikte een hoogtepunt. Hij was totaal verkrampt, er droop wat speeksel uit zijn mondhoek en zijn hele lichaam leek te trillen en te schokken in het ritme van het voortrazende vliegtuig. Het gebrul van de motor, de snel naderende lichten, het schudden en ronken: een kakofonie van geluid en licht die hem plotseling deed beseffen dat het hier allemaal zou eindigen. Hier op deze startbaan, in één grote vuurzee ! Zijn hele lichaam baadde in het zweet. Tegelijkertijd ervoer hij het perverse gevoel dat hij een dergelijk einde verwelkomde, dat er een definitief einde werd gemaakt aan al deze paniek en waanzin, dat vluchten en verstoppen en opgejaagd worden. Hij kon niet meer ! Zijn zenuwen gilden: Maak er een eind aan… Ja, maak er een eind aan ! We kunnen dit geen seconde langer verdragen… Een wrange glimlach gleed over zijn gezicht toen hij besefte dat Fornier ook door die vuurzee verzwolgen zou worden. ‘We halen het niet !’ schreeuwde de piloot. ‘Doorgaan… doorgaan !’ krijste Hector, en hij richtte zijn pistool. Deze keer was het wel degelijk een dreigement. Negentig meter, tachtig, zeventig… De afstand tussen hen werd snel kleiner. Gerome, Monique. Duclos die vlak bij zijn huis stond om de huurmoordenaar zijn bloedgeld te geven. Dominics handen klemden zich om het stuur.
De piloot zag opeens een heel klein kansje. Als hij op het allerlaatste moment zijn koers iets wijzigde, zou de auto hopelijk onder de vleugel door schieten. Hij keek opzij, probeerde snel de hoogte in te schatten. Het zou erom hangen, maar waarschijnlijk was het hun enige kans.
Een monster ! Al die levens die hij had geruïneerd. Het was ondenkbaar dat Duclos zou ontsnappen. Dominic stuurde recht op de lichten van het vliegtuig af.
De piloot draaide het stuur iets naar rechts en voelde meteen hoe de rechtervleugel een stukje van de grond kwam. Veertig meter, dertig…
Dominic zag de koersverandering bijna te laat om te reageren, was opeens doodsbang dat het vliegtuig langs hem zou schieten en zou ontsnappen, en hij gaf een ruk aan het stuur. Een te harde ruk. Hij voelde de achterkant van de auto wegglijden, de auto in een slip terechtkomen en zwaar overhellen. Met krijsende banden gleed hij bijna tien meter door en toen ging het overhellen over in een misselijkmakende buiteling. Dominic zag alles draaien: de lichten van het vliegtuig, het dak van de auto en het zijraampje, de stoelen en de vloer, en een regen van glassplinters kletterde op hem neer terwijl hij dacht: Gerome… Monique ! De eerste keer dat de auto over de kop sloeg ging hij scherp opzij, bijna niet te zien vanuit de cockpit, maar bij de tweede keer zag de piloot dat de auto recht op hen afkwam en het gevaarte in de voorruit steeds groter werd… maar ze kwamen van de grond… stegen op… en de neus kroop omhoog boven de donkere, dreigende vorm.
De piloot voelde de klap toen de auto onder hem iets raakte, gevolgd door het heftige getril en geschud dat door de stuurknuppel kwam terwijl hij zijn uiterste best deed om het schokkende, slingerende vliegtuig onder controle te houden. Even dacht hij dat de neus weer naar beneden zou duiken en ze te pletter zouden slaan, maar het slingeren hield al snel op en ze begonnen te klimmen.
O, god… Monique ! Dominics laatste gedachte voordat de wild tollende beelden om hem heen tenslotte eindigden in duisternis. Als Gerome en hij het niet overleefden, zou ze dat nooit aankunnen. Dan zou ze praktisch alleen zijn.
Vijfhonderd voet… Duizend voet. Ze klommen gestaag en de lichtjes van de kust onder hen werden al kleiner. De piloot controleerde snel of het vliegtuig schade had opgelopen. Hij zag brandstof uit een van zijn vleugels druppelen en keek op zijn meter. Het was waarschijnlijk een klein lek, maar misschien groot genoeg om te voorkomen dat ze Portugal haalden. Misschien moesten ze onderweg een tussenlanding maken. Maar de klap was een van de vleugelsteunen geweest of misschien het landingswiel. Als de schade ernstig was, zouden ze misschien niet eens kunnen landen.
Een vonk bereikte de benzinedampen uit de carburateur en er begon een klein vuurtje… maar het enige wat Dominic in zijn innerlijke duisternis zag, was de vlam van een enkele brandende kaars die flakkerend Moniques mooie profiel verlichtte. En toen de vlammen hoger oplaaiden en de lekkende benzine om hem heen vlam begon te vatten, was hij weer terug in het korenveld, op zoek naar Duclos. De gendarmes sloegen met hun stokken het koren uiteen, maar Poullain had hun opdracht gegeven om het hele korenveld plat te branden. Hij was er zeker van dat Christians moordenaar zich tussen het koren had verstopt, en de vlammen en de rook zouden hem er wel uit jagen. Maar Dominic zat ook tussen het koren, op zijn knieën zoekend naar een muntstuk terwijl de vlammen steeds dichterbij kwamen en likten aan het koren om hem heen… zijn toenemende paniek toen hij de verzengende hitte voelde, zag dat het vuur hem had ingesloten en besefte dat hij geen kant meer op kon… Het vliegtuig had een hoogte van tweeduizend voet bereikt toen ze ver onder hem de auto zagen exploderen, alsof iemand een vreugdevuur had aangestoken om hun vertrekpunt te markeren. Langzaam kroop er een glimlach over Duclos’ gezicht.
Toen de auto explodeerde, trok er een schok door Moniques lichaam, onmiddellijk gevolgd door het panische gevoel dat er met Gerome op de eerstehulp iets vreselijks was gebeurd. Ze keek angstig naar de deuren van de eerstehulp, verwachtte elk moment dat ze open zouden gaan en een arts met een bedroefd gezicht naar buiten zou komen.
Maar toen er na een paar seconden nog niemand de gang op was gekomen, ging ze weer door met het stille gebed dat ze het afgelopen uur had gebeden, toen ze dacht: alstublieft… alstublieft. Niet nog een keer. God kon toch niet zo wreed zijn dat hij nog een van haar zonen zou laten sterven ? Het kwam op dat moment geen seconde in haar op dat haar gebeden voor Dominic hadden moeten zijn.